-Wachtkamer-

Op mij en de mevrouw achter de balie na was de muffe wachtkamer in het reeds verouderde ziekenhuis leeg.
De aflatende blik van de balievrouw plus het glazen raampje wat zich tussen ons in bevond, gaf me niet het gevoel dat ik een opening tot gesprek wilde riskeren.
Mijn telefoon had geen bereik, dus facebook, email en online games behoorden, voor de periode dat ik daar zat, niet tot de opties van weloverwogen digitale afleiding.
Ik keek om me heen en zag een tafeltje met tijdschriften staan welke me deden denken aan de dubieus pagina klevende porno die op de toiletten van Harer Majesteits Schepen lag in de tijd dat ik nog als matroos 1 meer dan eens de boel onderkotste, omdat ik altijd zeeziek was (over slechte keuzes gesproken).
De degoutante herinnering plus de gedachte aan een eventuele fysieke inspanning zorgden voor een plots ontstane desinteresse in iedere vorm van schriftelijk vermaak wat buiten mijn handbereik lag.
En zo gebeurde het dat ik terecht kwam in een uit nood geboren moment van lamlendige bezinning en er een onbewust gekozen gedachtestroom op gang kwam in de richting van een filosofisch monoloog.



Links van mij ging een deur open en een groot en stoer uitziende man kwam naar buiten gewandeld.
Naast hem liep de onmiskenbaar kleinere versie van de man, waardoor het duidelijk was dat het zijn zoontje betrof.
De kleine hand van het jochie viel in het niet bij de grote hand van zijn vader die deze lieflijk maar ferm omklemde. Ze liepen langs mij heen en zonder dat er oog contact gemaakt werd zag ik in het voorbijgaan dat de vader ietwat rode ogen had.
Ik volgde hun tred totdat iets ze verderop de hoek omgingen en uit het zicht verdwenen.


Dezelfde deur ging weer open. Nu kwam er een tengere vrouw met een streng gezicht naar buiten. Ze keek me niet aan en zei niks, maar liep direct naar de balie van haar collega en tikte zelfverzekerd met haar knokige vingers op het raampje.
“Doe eens open Ans.”
Het raampje schuurde door het gootje en maakte een geluid wat bij de sfeer van het uitgediende ziekenhuis paste.
Zodra het raampje zijn max aan capaciteit in openheid had bereikt begon de ‘strenge’ vrouw haar relaas te doen.
“Och Ans wat ik nou weer had”, zei ze op griezelig enthousiaste toon.
“Zag je die grote vent daar net weglopen?”
Ans knikte en vroeg wat daarmee aan de hand was.
“Nou. Ik ben met ze in gesprek en toen ie het nieuws kreeg over die kleine van hem begon ie gewoon te huilen joh. Zo’n grote vent. Hahaha. Dat snap je toch niet?”

Toen ze zich omdraaide had het strenge in haar gezicht plaats gemaakt voor de beeltenis van een euforisch kind, wat net de leukste mop van de klas had verteld.
Ze keek in de lege ruimte alsof ze keus leek te hebben uit een afgeladen wachtkamer vol mensen, maar toen haar blik de mijne vond, kwam haar gezicht weer terug in de oude vorm.
“Mijnheer van Oosterwijk?”
“Ja, dat ben ik.”
“Loopt u maar mee.”

Ik stond op en liep achter haar aan terwijl ik nog in een nasleep van mijn filosofische beschouwing zat:

“Zou ze niet weten dat er in dat grote lichaam ook maar gewoon een mens zit?”