-Station-

“Wat vind je nou van die toestanden van mij?”

De man, welke duidelijk een psychiatrische inrichting als tijdelijk logeer adres had, keek mij vragend aan.

Kort daarvoor was ik met hem het gesprek aangegaan, omdat er naast hem niemand anders op het koud metalen stations bankje zat en ik het ongepast en zelfs ongezellig vond om zijn verbale toenadering onbeantwoord te laten.
Maar toen de waterval van een klagend vocabulaire begon te stromen, dwaalden mijn gedachten al snel af naar een volledig nutteloos gedachtengoed, omdat dat nu eenmaal snel gebeurd als mijn oren teveel ongevraagde info krijgen.

Ik werd ruw opgeschrikt met het stellen van zijn vraag en wist dat er inmiddels onbewust best wat tijd was verstreken en moest concluderen dat ik werkelijk waar geen idee had op welke ‘toestanden’ de groezelig uitziende man met een ietwat penetrante lichaamsgeur doelde.

“Fuck… en nu?” bedacht ik mij in een honderdste van een seconde, terwijl zijn hunkerende blik naar een goed onderbouwd antwoord voor een steeds ongemakkelijker gevoel begon te zorgen.



“Nou”, sprak ik op een gespeeld zelfverzekerde toon.



“Wat vind je er zelf eigenlijk van?”